Ruïnes van realiteit
Door John Dombrow
Er was iets verkeerd gegaan in het Arlathaanse Woud. Zo veel werd Strife duidelijk toen hij een razende boomtak ontweek die hem bijna onthoofdde. De bladeren waren verhard tot gekartelde messen, dus hij offerde een oor op voor zijn schedel.
Maar de pijn was niet wat de zilverharige elf dwarszat. Het was niet eens de verwarring van de laatste drie dagen die hij verdwaald in dit bos had doorgebracht, in de overtuiging dat hij naar het noorden was getrokken, om te ontdekken dat hij naar het zuiden was gegaan. Of het feit dat hij zich herinnerde dat de zon maar één keer was opgekomen en ondergegaan. Of het verbijsterende besef dat zijn verweerde, altijd betrouwbare kaart van het Arlathaanse Woud—een kaart met alle verborgen sporen, grotten en elfenruïnes—niet langer betrouwbaar was. Een ravijn dat je ooit in een uur kon doorkruisen, kostte nu vijf uur. Op een of andere manier had het landschap zichzelf uitgerekt. Getransformeerd. Zelfs over de moorddadige tak maakt hij zich niet zo'n zorgen. Hij was al eerder in aanraking gekomen met sylvanen: bomen die bezeten waren door demonen van razernij. Zij waren het probleem niet. Die eer viel ten deel aan de onverklaarbare en plotseling aanblik van...
Zichzelf. Strife. Klimmend door de braamstruiken, dansend met het bloeddorstige woud zoals hij dat vaker had gedaan. Een andere hij. De andere elf verstopte zich achter een verweerde, met wingerds begroeide stenen zuil, om een blik te werpen in een leren journaal: hetzelfde journaal dat hij in zijn handen hield. Het was een reliek van de Morlyn-clan, dat generaties lang was doorgegeven. Haar Hoeder had hem aan Strife gegeven toen ze zichzelf vorige maand was gaan herschrijven. Er verschenen mysterieuze aantekeningen uit het niets, met een beschrijving van heilige ruïnes in het Arlathaanse Woud die een artefact van legendarische kracht herbergden.
Strife was er nu naar aan het kijken. Aan de andere kant gold hetzelfde voor zijn dubbelganger. Ze staarden allebei als verlamd naar een standbeeld van de elfengodin Ghilan’nain die een kristallen halla-beeldje vasthield, precies zoals werd beschreven in het journaal.
"Wat nu?" Dat was het enige wat hij de andere ik durfde te vragen. Hij kreeg geen antwoord. Een gekartelde tak was in positie achter zijn dubbelganger gezwiept, en het krakende hout gaf zijn andere ik even tijd om naar dekking te duiken... Op dat moment begreep Strife dat hem hetzelfde lot was beschoren. Krak! Als in een bizarre déjà vu kraakte een tak achter hem, net toen een vlijmscherpe tak hem bijna spietste.
"Hij is niet echt", gromde een stem dichtbij. "Hij is als een fata morgana. Of een echo." Strife draaide zich om en zag een wolf die knetterde van magische energie. Toen de gloed vervaagde, zag hij Irelin, zijn gedaanteverwisselende elfenvriendin. "Mij overkwam het gisteren. Ik zag een roedel wolven. Toen bleek dat ze allemaal ik waren."
"Wat? Ik heb jou een uur geleden gezien."
"Ik heb jou al vier dagen níet gezien.” Beide elfen staarden elkaar aan met een gedeelde angst: dit was oude magie. Eeuwenoud. "Snel, voordat hij vervaagt. Naar links!"
Strife rende weg en vertrouwde erop dat ze een plan had. Als een spiegel deed zijn echo hetzelfde, om zo de aandacht van de moorddadige sylvanen te trekken. Blijkbaar was het plan om als lokaas te dienen.
"Ik ben het lokaas!” Strife klaagde luid.
"Jij hebt nog een reserve! Ik zie je in het kamp!" Irelin schreeuwde toen ze opsteeg en veranderde in een enorme adelaar. Terwijl de Strifes de aandacht trokken van de genadeloze bomen, zwaaide Irelin naar binnen en griste ze het beeldje met haar klauwen weg uit de greep van Ghilan’nain. Het standbeeld liet niet makkelijk los, maar Irelin ook niet. Met een boze krijs rukte ze de prijs weg en verdween ze in de lucht.
De andere Strife verdween. De sylvanen verstomden. De spreuk was verbroken. Maar Strife had het voorteken herkend.
Er was iets verkeerd gegaan in het Arlathaanse Woud.