De wake
Door Mary Kirby
“We waren tien jaar oud. Lucanis had net een boek over slangdraken gelezen, en plotseling was dat het enige waar hij nog over kon praten. Slangdraken, altijd, slangdraken.” Illario vertelde het verhaal geamuseerd en met een indrukkende hoeveelheid zelfvertrouwen, gezien het feit dat hij over Viago's schouder was geslingerd en de grond met geen van beide voeten kon aanraken.
Viago zuchtte en verplaatste Illario's gewicht op zijn schouder toen ze de voet van de trap naar de logeerkamers in het casino bereikten.
Het casino was van het Huis van Cantori. Teia had het personeel naar huis gestuurd. De ramen en spiegels waren allemaal tijdelijk bedekt met zwaar zwart katoenfluweel, om te voorkomen dat dolende zielen onderweg zouden verdwalen. De tafels voor kaart- en dobbelspellen waren geruimd, en in plaats daarvan bezet met weelderige bloemarrangementen van kristaldeugd om afscheid te nemen, en van embrium om troost te bieden. Hun geur klampte zich vast aan huid en kleding, maar was niet zoet genoeg om de stank van likeur te verhullen die om Illario Dellamorte heen hing. Maker nog aan toe, Teia stond bij hem in het krijt.
“Daar stond ik dan, bedekt door zoveel stekelbramen, dat ik aan alles vast bleef haken. Lucanis zat van top tot teen onder de modder. Catarina staarde ons alleen maar sprakeloos aan.” Illario moest lachen. Zijn knieën trokken krom, of misschien had hij het lopen helemaal opgegeven. In ieder geval zeeg hij ineen op de trap en sleurde hij Viago mee in zijn val.
Viago vloekte fluisterend en probeerde de grotere man van de trap te trekken, terwijl het gladde en donkere brokaat van Illario's jas uit zijn handen glipte. Viago had spijt dat hij niet voor plan A was gegaan: Illario bedwelmen in de foyer om daarna een deken over hem heen te gooien. Maar Teia's diepe, donkere ogen hadden hem gesmeekt om voor de riekende dronkaard te zorgen, en... Viago zuchtte en vloekte nog een keer. Voorlopig tekenden zich de duidelijke, perfecte contouren af van een Illario die snurkend op het midden van de trap moest worden achtergelaten. Alleen zou Teia hem vermoorden. Misschien zelfs met eigen handen.
“Hij was mijn neef, maar we waren eerder broers. Hij werkte zichzelf altijd in de nesten. En ik stond altijd achter hem, weet je? Altijd.” De stem van Illario kreeg plotseling een emotionele lading. “Nu heb ik niemand meer om te volgen.”
Viago liet een zucht ontsnappen, hurkte en tilde Illario met licht pijnlijk gegrom van de trap.
“Waarom hij? Waarom niet ik?” Illario klonk nu bitter. De tirade naderde zijn einde. Hij had deze toespraak urenlang herhaald, als een acteur die repeteerde voor een bloederig toneelstuk, terwijl hij steeds meer ineenzakte en eruit begon te zien alsof hij een gevecht tegen een kudde druffels had verloren.
Viago strompelde de laatste treden op en morrelde aan de deur van de dichtstbijzijnde logeerkamer. Eén helse seconde lang was hij bang dat hij het slot moest kraken, maar het ging open. Hij sleepte Illario naar het bed en gooide hem neer als een lijk.
“Heb ik je verteld over die ene keer dat Lucanis me had meegenomen op slangdraakjacht?” Illario stelde de vraag terwijl Viago een zakdoek bevochtigde met een paar druppels uit een van zijn flacons. Voordat Viago aan een nieuwe voorstelling kon beginnen, bedekte Viago Illario's neus en mond met het doek, zodat hij zijn bewustzijn verloor.
“Een ander keertje”, antwoordde Viago. En hij verliet de kamer.